Kees Dorst: ‘Je moet een manier vinden om zorg terug te geven aan de samenleving’
In de praktijk
Wie betrokken is bij jeugdzorg en wil dat dat het systeem anders gaat werken, denkt tegelijkertijd: hoe dan? Nou, met vragen stellen, zegt Kees Dorst. Vragen die (eerlijk is eerlijk) nodig zijn. Maar ook vragen die best ongemakkelijk zijn, omdat ze fundamentele opvattingen over de zorg laten kantelen.

Zijn wachttijden een onoplosbaar probleem?
“Nee. We zijn als samenleving ooit vanuit hele goede redenen gestart met het geven van jeugdzorg aan kinderen en gezinnen. Er waren ook goede redenen om de zorg te organiseren zoals die nu is georganiseerd. Maar je moet ook durven om te kijken of de aannames van toen nog steeds standhouden. Dat moet echt gebeuren, want het systeem zit nu al aan zijn max. Organisaties lopen over van de stress en moeten steeds meer problemen oplossen. Er is al zoveel geld geïnvesteerd en nog steeds hebben we een probleem met wachttijden. Dan moeten we dus de vraag stellen: hoe kan dat eigenlijk? En eerst fundamenteel nadenken, want het laatste wat je wilt is weer extra complexiteit en regels toevoegen aan het bestaande systeem, want de druk is al te hoog.”
Vooropgesteld: het is belangrijk dat we een systeem hebben dat jongeren en gezinnen helpt als zij in de problemen komen tijdens hun groei en ontwikkeling.
“Ja, maar wat fundamenteel niet klopt, is dat we een medisch paradigma hebben geplakt op die jeugdzorg, waardoor we altijd achter de feiten aanlopen. Dat medisch paradigma is het verkeerde model, want het sluit niet aan bij de voortdurende dynamiek van een leven en de ontwikkeling van een mens. Het zorgt voor een fundamentele mismatch die altijd leidt tot wachttijden.”
Jeugdzorg is gebaseerd op een verkeerd paradigma dat leidt tot een fundamentele mismatch, wat bedoel je hiermee?
“Het medisch paradigma is gestoeld op het genezen van mensen die ziek zijn en afhankelijk zijn van een arts die eerst een diagnose stelt en dan een behandeling start. Dat paradigma passen we ook in de jeugdzorg toe, maar dan niet op mensen die ziek zijn, maar op kinderen en jongeren die in een persoonlijke ontwikkeling zitten die per definitie ups en downs kent. Als je dit diagnose-model plakt op jeugdzorg, en dat hebben we gedaan, geven we de boodschap aan gezinnen en jeugdigen dat als er iets misloopt ze eerst moeten wachten op een diagnose en dan op de professional die vertelt wat er moet gebeuren. Het gaat niet uit van vitaliteit van een gezin of kind.”
Wat heeft dit medisch paradigma te maken met te lang wachten op zorg?
“Alles. Vanuit dat model ontstaan bijna automatisch wachttijden. Terwijl we wachten op de diagnose en behandeling, kunnen we zelf in de tussentijd niets doen, want de zorg wordt gegeven door een professional. Jeugdigen en gezinnen komen in een ‘loop’ terecht; terwijl zij wachten kunnen problemen verergeren of veranderen. Als de behandeling start, past de diagnose niet meer en zal de behandeling ook niet meer passen en niet werken. Maar we beginnen toch maar, want we hebben al zo lang gewacht.”
Zijn er meer aannames waarmee we werken in de jeugdzorg die, als je ze bevraagt, fundamenteel niet kloppen?
“Ja. Jeugdzorg past bij het ideaal van een welvaartsstaat waarin voor de burgers wordt gezorgd door professionals. We hebben de zorg geprofessionaliseerd, maar daardoor hebben we deze zorg ook uit de samenleving getrokken. Als je de zorg uit een samenleving haalt, maakt dat mensen afhankelijk van de zorg van professionals én het maakt ook eenzaam, want voor elkaar zorgen is een van de dingen waardoor we juist veel verbinding ervaren. Als overheid houden we het bovendien niet vol om voor iedereen te zorgen.
Iets wat we nu zien gebeuren: de vraag naar zorg is te veel, te duur en te complex. Dus je moet een manier vinden om zorg terug te geven aan de samenleving. Wat mensen trouwens best graag willen, want zorgen voor elkaar is een diep menselijke behoefte. De vraag die voorligt is: hoe kun je als professionals een infrastructuur bieden aan mensen zodat we beter voor elkaar kunnen zorgen? Want uiteindelijk is zorg een grote maatschappelijke opgave en hebben we de hele samenleving nodig om die in te vullen – en niet alleen de zorgsector.”
Om jeugdzorg te veranderen, hebben betrokkenen veel ideeën en oplossingen. Jij daagt iedereen uit om toch, ondanks de haast die we voelen, te starten met vragen stellen zodat we niet nog meer pleisters plakken en belanden in boomerangbeleid.
“Ja, ik vergelijk dat met de start. Van een archeologische opgraving. Die begin je niet met heel diep gat graven op één plek, maar je maakt eerst een sleuf over de hele lengte, zodat je het hele gebied in kaart brengt voor een goed perspectief wat je aan zou kunnen treffen. Die houding, om je perspectief te bepalen, is essentieel om een complex vraagstuk als wachttijden in de jeugdzorg te doorgronden. Dan pas zie je dat er een verschil zit tussen waar het probleem zich toont en waar het probleem eigenlijk zít. Wachttijden zijn een symptoom, het echte probleem zit op een veel fundamenteler niveau, namelijk op het niveau dat we werken met verkeerde aannames en paradigma’s.”
Toch lijkt vragen stellen niet nodig, want er liggen al zoveel oplossingen ...
“Veel oplossingen gaan ervan uit dat we met meer mensen, meer maatregelen en meer geld wachttijden en de falende zorg kunnen veranderen. Maar als we ondertussen niet het systeem zelf bevragen, ben je jezelf en iedereen aan het bedotten. Je bent steeds meer dingen aan het beloven die je niet waar kunt maken en dat wordt crisis op crisis. Een weg die zal eindigen in een parlementaire enquête met tig aanbevelingen die we niet kunnen uitvoeren, omdat die niet mogelijk zijn. En ondertussen zijn de jongeren het slachtoffer. Dat is niet aanvaardbaar, dus we zullen het systeem moeten veranderen. De vraag is hoe je die beweging op gang brengt en op gang houdt.”
Het is dus geen gebrek aan kennis waarom we jeugdzorg of wachttijden niet kunnen tackelen?
“Integendeel. We benaderen de problemen in jeugdzorg vaak als een kennisprobleem. Alsof we met meer kennis allerlei kwesties kunnen oplossen. Nee, het gaat over kijken welke afslagen we met elkaar hebben genomen – kloppen die nog? Dan kunnen we starten met het veranderen van een systeem.”
Wat is nodig om die beweging op gang te krijgen?
“Je moet vooral beginnen en dat vraagt tijd, ruimte en vertrouwen van mensen. Maar het mooie is, is dat die veranderingen in de jeugdzorg al gaande zijn. Wat dus helpt zijn goede verhalen over ontwikkelingen die er al zijn en laten zien dat het niet leuke, geïsoleerde projecten of 'pilots' zijn, maar dat die passen in een groter verhaal. Ze zijn er om te zorgen dat ons perspectief op het grote geheel gaat kantelen. Het zijn projecten die je energie en hoop geven, omdat ze laten zien dat het wel anders kan.”
Wat is volgens jou zo’n aanpak die staat voor het feit dat een veranderend perspectief leidt tot betere jeugdzorg omdat je het fundamenteel anders aanpakt?
“Ik ben gecharmeerd van de aanpak JIM. In die aanpak kunnen jongeren die vastlopen een mentor kiezen binnen hun eigen netwerk die ze al kennen en vertrouwen. In deze aanpak zie je een paar dingen samenkomen die belangrijk zijn voor dat andere perspectief in de jeugdzorg. Zo is vertrouwen een fundamentele voorwaarde voor ontwikkeling, maar het ontbreken van een vertrouwensrelatie kan begeleiding en behandeling van een jongere zo goed als onmogelijk maken.
In de JIM-aanpak wordt niet moeizaam vertrouwen ‘gemaakt’, maar wordt het vertrouwen gevolgd waar het al is. Bij JIM kies je als jongere namelijk zelf je mentor uit je eigen netwerk, omdat je hem of haar kent, vertrouwt en past bij jouw leven. De professional leidt de mentoren op en begeleidt ze. Je ziet dat waar de zorg heel vaak draait om problemen en crises, om ingrijpen en doorpakken, is het hier gekanteld naar verbinding, vertrouwen en vitaliteit. Dat zijn ongelofelijk sterke krachten om persoonlijke problemen bij een jongere aan te pakken.”
Het veranderen van de jeugdzorg is noodzakelijk, vinden veel betrokkenen. Toch lukt het moeizaam. Wat zijn obstakels die verandering frustreren?
“Er is verwarring tussen risico en onzekerheid. We willen dat een verandering lukt en willen daardoor risico’s uitsluiten. Maar een verandering in een gezin, in het leven van een jeugdige, maar ook een verandering bij een organisatie en zelfs 'het’ systeem start met ruimte waarbinnen je mag proberen, bewegen en bijstellen. Veranderen is verbonden met uitproberen, leren, doen en stapsgewijs steeds verder komen. Dat gaat altijd gepaard met onzekerheid. Wat helaas veel gebeurt, is dat we die onzekerheid gaan ‘managen’ alsof het een risico is. We lopen ervan weg, terwijl je juist naar de onzekerheid moet toebewegen omdat je wilt veranderen.”
Ook bij gezinnen zijn we scherp op risico’s en resultaat.
“We willen als organisatie en professionals controle, want we voelen ons verantwoordelijk voor het welzijn van de jongere. Je ziet de fixatie op ‘lukken’ en ‘risico’s’ tijdens een verandering op het niveau van een jeugdige of gezin; het gezin moet ‘lukken’. Diezelfde fixatie op lukken zie je op verandering van de zorg; ook die moet lukken, de professional mag niet falen. Maar ruimte hebben om te veranderen, betekent ook dat niet elke verandering hoeft te lukken. Als je als coureur in de Formule-1 geen risico’s durft te nemen, zul je alleen maar op de rem trappen. Als we willen veranderen, is het dus belangrijk om te zeggen: waar creëren we ruimte om te mógen veranderen? Dat betekent dat we de governance pas inrichten op het eind, als we meer weten over wat gaat werken.”
Nog een keer die beginvraag: zijn wachttijden een onoplosbaar probleem?
“Nee. Het is een kwestie van het accepteren van de complexiteit die er nu eenmaal is en niet te snel doordraven naar actie, het willen 'fixen' van 'het probleem' zoals het zich toont. Maar de ruimte nemen om dieper te graven, de aannames achter het systeem te bevragen en vorm te geven aan hoe het anders kan. Het creëren van die helderheid en het vormgeven van experimenten is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het vereist ook dat iedereen meedoet, anders werkt het niet. Dat vraagt een breed vertrouwen, want we zullen soms pijnlijk eerlijk en transparant moeten zijn. Maar als het lukt om dit samen te doen, is er geen grens aan wat we kunnen leren en aan wat we kunnen veranderen. En daar hoeven we niet te lang over te vergaderen of moeilijke beslissingen te nemen, want we hebben namelijk geen keus.”
Wat is JIM?
Een JIM is een door de jongere of kind zelfgekozen vertrouwenspersoon en staat voor ‘Jouw Ingebrachte Mentor’. Het kan een opa of oma zijn, maar ook een buurman of voetbalcoach. Het is een sleutelfiguur die de jongere zelf kent en vertrouwt en waar hij of zij al contact heeft. Deze JIM kan de jongere op allerlei manieren ondersteunen, bijvoorbeeld bij gesprekken met hulpverleners of op school. De JIM’s worden getraind in de JIM-aanpak en houden contact met de professional.

Wie is Kees Dorst?
Kees Dorst is werkzaam als professor Transdisciplinary Innovation aan de University of Technology Sydney, Australië. Hij is opgeleid als industrieel ontwerper aan de TU Delft, studeerde filosofie in Rotterdam en bestudeert hoe ontwerpers werken en denken, om die innovatieve werkwijzen (‘practices’) over te kunnen brengen naar andere vakgebieden. Hij begeleidt overheden en andere organisaties in het vormgeven van transities - op dit moment voor het onderwijs, de zorg, gemeentes (veiligheid in de publieke ruimte) en landelijke overheden (over de sociale kant van regionale transformaties).
Meer weblogberichten
Reactie toevoegen
U kunt hier een reactie plaatsen. Ongepaste reacties worden niet geplaatst. Uw reactie mag maximaal 2000 karakters tellen.
Reacties
Er zijn nu geen reacties gepubliceerd.